
Jurisprudentie
ZB5214
Datum uitspraak1995-03-31
Datum gepubliceerd2006-02-13
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
ZaaknummersMAW 93/12
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-02-13
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
ZaaknummersMAW 93/12
Statusgepubliceerd
Indicatie
Administratief orgaan; bestuursorgaan.
Uitspraak
MAW 1993/12
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
A., wonende te B., eiser,
en
de Staatssecretaris van Defensie, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 8 januari 1991 heeft de Minister van Defensie eisers
bezwaarschrift d.d. 9 mei 1990, gericht tegen een besluit d.d. 11 april
1990 van de voorzitter van het Onderdeelsoverlegorgaan Centrale Organisatie
inzake eisers inschrijving in het kiezersregister, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 1992, reg.nr. MAW 91/00097, heeft de
Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage het door eiser tegen dit besluit
ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Eiser is van die uitspraak in hoger beroep gekomen op de bij aanvullend
beroepschrift d.d. 14 mei 1993 aangevoerde gronden.
Het geding is behandeld ter terechtzitting van
9 september 1994. Eiser is daar in persoon verschenen. Gedaagde (die als
uitvloeisel van de ministeriële beschikking d.d. 24 augustus 1994, Stcrt.
1994, 171, houdende de taakomschrijving van de Staatssecretaris van
Defensie, als procespartij in de plaats is getreden van de Minister van
Defensie) heeft zich doen vertegenwoordigen door mr S.E.J. van der Sande,
werkzaam bij het Ministerie van Defensie.
Ter uitvoering van 's Raads bevel van 23 september 1994 heeft gedaagde een
ontbrekend stuk ingezonden, waarna de behandeling van het geding is
voortgezet ter terechtzitting van 10 maart 1995. Eiser is daar wederom in
persoon verschenen. Gedaagde heeft heeft zich doen vertegenwoordigen door
Th.J.A.M. van Lochem, werkzaam bij het Ministerie van Defensie.
II. MOTIVERING
Met ingang van 1 januari 1994 is de Algemene wet bestuursrecht in werking
getreden en is de Ambtenarenwet 1929 gewijzigd. De in dit kader gegeven
wettelijke regels van overgangsrecht brengen echter mee dat op het onderhavige
hoger beroep moet worden beslist met toepassing van het procesrecht
zoals dat luidde vóór 1 januari 1994, behoudens wat betreft de mogelijkheid
van vergoeding van proceskosten als geregeld in artikel 8:75 van de
Algemene wet bestuursrecht.
Eiser, sergeant-majoor der Koninklijke luchtmacht, was geplaatst op een
functie bij de Directie Economisch Beheer Koninklijk luchtmacht (DEBKLu)
van het Ministerie van Defensie en ressorteerde uit dien hoofde op het punt
van de medezeggenschap onder het Onderdeelsoverlegorgaan Korps
Luchtmachtstaven (OOO-KLS). Om hem moverende redenen wenst eiser tevens
deel te hebben aan de medezeggenschap binnen de Centrale Organisatie (CO)
van het Ministerie van Defensie.
Daartoe heeft hij op 19 maart 1990 met toepassing van artikel 9, derde lid,
eerste volzin, van het Reglement Onderdeelsoverlegorgaan Centrale
Organisatie (hierna: Reglement OOO-CO) aan de verkiezingscommissie van het
OOO-CO verzocht hem op te nemen in het kiezersregister van het OOO-CO.
Dit verzoek is door de verkiezingscommissie afgewezen bij schrijven van 3
april 1990.
Eiser heeft vervolgens met toepassing van artikel 9, derde lid, derde
volzin, van het Reglement OOO-CO bezwaar gemaakt bij de voorzitter van het
OOO-CO.
Dit bezwaar is door de voorzitter van het OOO-CO bij schrijven van 11 april
1990 afgewezen.
Daartegen heeft eiser met toepassing van de bezwarenprocedure als bedoeld
in artikel 153a AMAR een bezwaarschrift ingediend bij de Minister van
Defensie.
Dit bezwaarschrift is bij het thans bestreden besluit d.d. 8
januari 1991 niet-ontvankelijk verklaard op grond van de overweging dat
een onderdeelsoverlegorgaan geen bestuursbevoegdheden bezit, noch
bestempeld kan worden als een publiek orgaan, zodat het bezwaar zich richt
tegen een besluit dat niet afkomstig is van een administratief orgaan.
Als tweede grond voor niet-ontvankelijkverklaring is in het bestreden
besluit vermeld dat eiser naar het oordeel van de Minister van Defensie
door het in bezwaar bestreden besluit niet rechtstreeks als militair in
zijn belang wordt getroffen, omdat een onderdeelsoverlegorgaan niet is
bedoeld om individuele militairen rechtstreeks te laten meespreken over
bepaalde onderwerpen, doch bedoeld is om groepen personeel zich in het
overleg te doen vertegenwoordigen.
De rechtbank heeft eisers beroep ongegrond verklaard, van oordeel zijnde
dat de voorzitter van het OOO-CO geen administratief orgaan in de zin van
artikel 2, eerste lid, van de Militaire Ambtenarenwet 1931 (MAW) juncto
artikel 153a, eerste lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement
(AMAR) is, aangezien (de voorzitter van) het Onderdeelsoverlegorgaan
Centrale Organisatie niet is aan te merken als een aan de Minister van
Defensie ondergeschikte administratie en dus geen openbaar lichaam is, en
dit orgaan voorts geen publiekrechtelijke status heeft.
De Raad acht de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit onjuist en
heeft daartoe het volgende overwogen.
Artikel 9, derde lid, van het Reglement OOO-CO luidt:
"Een militair kan tot uiterlijk vier weken voor de datum der verkiezingen
de verkiezingscommissie verzoeken alsnog in het kiezersregister te worden
opgenomen. De verkiezingscommissie beslist onder opgave van redenen
binnen drie werkdagen op het verzoek. Indien de verkiezingscommissie geen
gehoor geeft aan dit verzoek, kan de militair tot uiterlijk drie weken voor
de datum der verkiezingen bezwaar maken bij de voorzitter van het
onderdeelsoverlegorgaan. De voorzitter van het onderdeelsoverlegorgaan
beslist binnen één week. Diens beslissing, met de daaraan ten grondslag
liggende redenen, wordt aan de betrokken militair en aan de
verkiezingscommissie medegedeeld."
Het Reglement OOO-CO is vastgesteld ter uitvoering van de Regeling
onderdeelsoverlegorganen, welke regeling op haar beurt een uitwerking vormt
van artikel 127 AMAR, waarvan de wettelijke basis is gelegen in artikel
12, aanhef en onder l, van de MAW.
Naar het oordeel van de Raad is een onderdeelsoverlegorgaan, gelet op de
publiekrechtelijke regeling waarbij het is ingesteld, aan te merken als een
orgaan van een openbaar lichaam, te weten de Staat der Nederlanden.
Daaraan doet niet af dat dat orgaan slechts overlegbevoegdheden bezit en de
bevoegdheid tot het nemen van besluiten mist.
De in artikel 9, derde lid, vierde volzin, van het Reglement OOO-CO aan
de voorzitter van het OOO-CO toegekende bevoegdheid om te beslissen over
het wel of niet opnemen van een individuele ambtenaar in het
kiezersregister is naar het oordeel van de Raad een bestuursbevoegdheid.
Een dergelijke beslissing treft de ambtenaar rechtstreeks in een onderdeel
van zijn rechtspositie, te weten zijn - in casu in het AMAR verankerde -
recht op toegang tot de medezeggenschap.
Naar 's Raads oordeel dient de voorzitter van het OOO-CO, voor zover hij de
hem bij artikel 9, derde lid, vierde volzin, van het Reglement OOO-CO
toegekende bevoegdheid uitoefent, dan ook te worden aangemerkt als een
administratief orgaan, terwijl een bij de uitoefening van die bevoegdheid
ten aanzien van een individuele ambtenaar genomen besluit die ambtenaar
rechtstreeks in zijn (rechtspositionele) belang als ambtenaar treft.
Eisers bezwaarschrift is bijgevolg bij het bestreden besluit ten onrechte
niet-ontvankelijk verklaard. Dat besluit dient derhalve te worden
nietigverklaard. Gedaagde zal alsnog een inhoudelijke beslissing op
eisers bezwaarschrift dienen te nemen. De Raad acht het niet geraden reeds
thans ten overvloede een oordeel over de inhoudelijke kant van de zaak te
geven.
Aan de Raad is niet gebleken van proceskosten die met toepassing van het
Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen,
zodat geen termen aanwezig zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van
de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het bestreden besluit alsnog nietig;
Verstaat dat gedaagde met inachtneming van deze uitspraak een nadere
beslissing dient te nemen op eisers bezwaarschrift.
Aldus gegeven door mr J. Janssen als voorzitter en mr J.M.A. van der
Kolk-Severijns en mr H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid
van mr M.C.T. Ehrencron als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 1995 door voornoemde voorzitter,
in tegenwoordigheid van M. Nieuwenhuis als griffier.
(get.) J. Janssen
(get.) M. Nieuwenhuis (get.) M.C.T. Ehrencron